
Jurisprudentie
BJ5929
Datum uitspraak2009-07-30
Datum gepubliceerd2009-08-25
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
ZaaknummersAWB 08/198
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-08-25
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
ZaaknummersAWB 08/198
Statusgepubliceerd
Indicatie
Afwijzing verzoek tot vergoeding planschade. Bestreden besluit vernietigd, nu de raad van de gemeente Helmond onvoldoende heeft onderzocht of op het perceel van eisers sprake is van onevenredige geluidsoverlast ten gevolge van de aanleg van de provinciale weg N279. Voorts heeft de raad niet draagkrachtig gemotiveerd waarom eisers niet en de buurman van eisers wel aanspraak kan maken op vergoeding van planschade.
Uitspraak
RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 08/198
Uitspraak van de meervoudige kamer van 30 juli 2009
inzake
[eiser] en [eiseres],
te [woonplaats],
eisers,
gemachtigde mr. H.A.M. Lamers,
tegen
de raad van de gemeente Helmond,
verweerder,
gemachtigde mr. M.C. Boelens-Horn.
Procesverloop
Bij besluit van 7 april 2005 heeft verweerder eisers verzoek om planschadevergoeding van 23 mei 2003 afgewezen.
Verweerder heeft het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar bij besluit van 4 december 2007 gegrond verklaard, doch de afwijzing van het verzoek, onder aanpassing van de motivering, gehandhaafd.
Eiser heeft tegen dit besluit bij brief van 15 januari 2008 beroep ingesteld.
De zaak is behandeld ter zitting van 19 juni 2009, waar eiser [eiser] in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde alsmede door mr. K.J. van de Laar als medegemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde, bijgestaan door mr. R.C. van Wamel als medegemachtigde.
Overwegingen
1. Aan de orde is of verweerder terecht en op goede gronden heeft besloten om eisers verzoek om planschadevergoeding af te wijzen.
2. Het wettelijk kader luidde ten tijde hier van belang als volgt.
3. Ingevolge artikel 49, eerste lid, aanhef en sub a, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) kent de gemeenteraad een belanghebbende, voor zover blijkt dat deze ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
4. De rechtbank gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de volgende feiten en omstandigheden.
5. Eisers zijn sinds 1973 woonachtig in hun woning aan [adres] te [woonplaats], kadastraal bekend [kadastergegevens]. Op 23 mei 2003 hebben eisers verweerder verzocht om vergoeding van planschade die zij ten gevolge van de aanleg van de provinciale weg N279 (de Wolfsputter Baan), zoals mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan “PW205”, hebben geleden. De N279 loopt parallel aan de Zuid-Willemsvaart en ligt op korte afstand van de perceelsgrens van eisers. Volgens eisers is de waarde van hun woning ten gevolge van de geluidhinder die de weg veroorzaakt aanmerkelijk gedaald.
6. Het ontwerp-bestemmingsplan “PW205” is in oktober 1995 ter inzage gelegd en op 25 januari 1996 door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Aarle-Rixtel vastgesteld. Op 30 mei 1996 hebben Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant het plan goedgekeurd. Het goedkeuringsbesluit is, na afloop van de beroepstermijn, op 26 juli 1996 in werking getreden. De N279 is inmiddels aangelegd. De grens van het bestemmingsplan ligt op ongeveer 150 tot 210 meter afstand van eisers woning. Door een grenscorrectie behoren de voor het onderhavige planschadeverzoek relevante gronden thans tot het grondgebied van de gemeente Helmond.
7. Het bestemmingsplan “PW 205” betreft, voor zover relevant, een partiële herziening van het bestemmingsplan “Omleiding Zuid-Willemsvaart” van de gemeente Helmond, vastgesteld op 24 juni 1975 en (gedeeltelijk) goedgekeurd op 23 juni 1976 en van het bestemmingsplan “Buitengebied” van de gemeente Aarle-Rixtel, vastgesteld op 13 juni 1979 en (gedeeltelijk) goedgekeurd op 2 september 1980.
8. Ingevolge het bestemmingsplan “Omleiding Zuid-Willemsvaart” hadden de gronden in het plangebied van het bestemmingsplan “PW205”, ten zuiden van het perceel van eisers, de bestemmingen:
• Waterstaatkundige doeleinden (bedoeld voor scheepvaartkanaal, bijbehorende werken en een ondergeschikte weg op de kanaaldijk);
• Bos (bedoeld voor bosbouw en landschappelijke doeleinden, geen bebouwing toegestaan);
• Agrarische doeleinden II (bedoeld voor agrarische bedrijfsvoering, melkstallen, veldschuren, schuilgelegenheden en andere bouwwerken ten dienste van het agrarisch bedrijf).
9. De gronden met de bestemming ‘Waterstaatkundige doeleinden’ lagen op zo’n 200 meter afstand van de woning van eisers. Op een strook grond van zo’n 20 meter breed, gelegen op een afstand van ongeveer 180 tot 200 meter van de woning, rustte de bestemming ‘Bos’. In het verlengde hiervan, ten oosten en westen van de strook met laatstgenoemde bestemming, lag een strook grond van eveneens 20 meter breed waaraan de bestemming ‘Agrarische doeleinden II’ was toegekend.
10. Ingevolge het bestemmingsplan “Buitengebied” hadden de gronden in het plangebied van het bestemmingsplan “PW205” de bestemmingen:
• Bos en bosschages (bedoeld voor houtteelt, behoud of herstel van - waarden en extensieve recreatie;
• Agrarisch gebied (bedoeld voor uitoefening van landbouw, agrarische bedrijven).
11. Ten zuiden van de woning van eisers lag de bestemming ‘Bos en bosschages’. Direct ten oosten en ten westen van de woning van eisers lagen gronden met de bestemming ‘Agrarisch gebied’.
12. De voornaamste bestemming binnen het bestemmingsplan “PW205” is de bestemming ‘Verkeersdoeleinden’. Het gaat om een strook van ca. 80 meter breed, waarop een weg van 7,5 meter breed kan worden aangelegd (op een afstand van 190 tot 200 meter van de woning van eisers). Gescheiden door bermen is aan de noordoostelijke zijde van de weg een fietspad geprojecteerd, welk fietspad grenst aan het perceel van eisers (op een afstand van 160 tot 180 meter van de woning van eisers), waar voorheen de bestemming ‘Bos en bosschages’ gold. De gronden met de bestemming ‘Verkeersdoeleinden’ zijn blijkens de planvoorschriften voorts bestemd voor de aanleg en instandhouding van geluidwerende voorzieningen ter plaatse van de desbetreffende aanduidingen op de kaart (artikel 3, eerste lid, aanhef en onder d). Blijkens het bepaalde in artikel 3, vierde lid, onder c, van de planvoorschriften dienen de geluidwerende voorzieningen minimaal de lengte en hoogte te hebben die op de plankaart staat aangegeven (minimaal 200 meter lang en drie meter hoog). De afstand tussen de geplande geluidswal en de woning van eisers bedraagt 170 meter of meer.
13. Als gevolg van het bestemmingsplan “PW205” heeft een strook grond van ongeveer 55 meter breed met de bestemmingen ‘Bos en Bosschages’ in het bestemmingsplan “Buitengebied”en ‘Bos’ in het bestemmingsplan “Omleiding Zuid-Willemsvaart” voor een groot gedeelte de bestemming ‘Verkeersdoeleinden’ gekregen.
14. Partijen hebben zich in beroep, voor zover nog aan de orde, op de volgende standpunten gesteld.
15. Eisers zijn van mening dat ten gevolge van de geluidhinder die de N279 veroorzaakt de waarde van hun woning aanzienlijk is verminderd. Ter onderbouwing van het planschadeverzoek hebben eisers bij wijze van contra-expertise een rapport overgelegd van Houdringe te Houten, gedateerd 12 december 2007. Houdringe concludeert dat er wel degelijk sprake is van een nadeliger situatie ten gevolge van de aanleg van de N279 als gevolg waarvan eisers schade hebben geleden die voor vergoeding in aanmerking komt. Zij begroot de planschade op € 15.000,00 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 mei 2003. Eisers betwisten de conclusie van verweerder dat een wijziging van genoemde bestemmingen ‘Bos en Bosschages’ en ‘Bos’ naar de bestemming ‘Verkeersdoeleinden’ weliswaar een planologische verslechtering oplevert, maar in dit geval niet lijdt tot schade. Verweerder had voorts een akoestisch onderzoek moeten laten uitvoeren naar de gevolgen van de aanleg van de N279 respectievelijk de geluidswal, aldus eisers. Eisers begrijpen voorts niet waarom hun buurman [buurman] (wonende aan [adres]) een planschadevergoeding van € 15.000,00 heeft ontvangen en zij niets. Weliswaar ligt de woning van eisers op grotere afstand van de provinciale weg maar daar staat tegenover dat ter hoogte van het perceel van [buurman] een geluidswal is aangelegd, die ontbreekt ter hoogte van hun perceel. De strook bos aan de achterzijde van hun perceel biedt volgens eisers geen met de geluidswal te vergelijken geluidswering.
16. Verweerder heeft zich in beroep gebaseerd op een onderzoek dat is uitgevoerd door Stichting Plan & Schade (hierna: de Stichting). Blijkens haar rapport van 25 januari 2005 stelt de Stichting zich op het standpunt dat eisers geen aanspraak kunnen doen gelden op vergoeding van planschade. Weliswaar wijzigt de situering van de woning ten gevolge van de aanleg van de weg in groter verband maar dit levert gelet op de kortste afstand van de woning tot de weg (190 meter) voor eisers geen schade op in de vorm van waardevermindering van de woning, aldus de Stichting. De wijziging van ‘Bos en bosschages’ en ‘Bos’ naar ‘Verkeersdoeleinden’ is volgens de Stichting een nadelige planologische verandering. Er resteert ten zuidwesten van het perceel van eisers echter nog steeds een gedeelte van de bestemming ‘Bos en bosschages’ in het bestemmingsplan “Buitengebied”. De breedte van dit gedeelte is ongeveer 40 tot 60 meter breed. Het bos vervult derhalve een belangrijke bufferfunctie voor eisers, aldus de Stichting. De afstand tussen de geluidswal en de woning van eisers is minimaal 170 meter. De mate waarin eisers door een geluidswal op deze afstand schade leiden, is volgens de Stichting gering. In haar nader advies van 28 juni 2007 geeft de Stichting aan dat in verband met de aanleg van de weg zodanige maatregelen zijn getroffen dat de geluidsbelasting van alle woningen langs de weg beperkt zal blijven tot 50 dB(A). Ten aanzien van de grief over de geluidswal merkt verweerder op dat de mogelijke effecten van de geluidswal niet eerder in de procedure aan de orde zijn gesteld en om die reden buiten beschouwing moeten worden gelaten.
17. De rechtbank oordeelt als volgt.
18. Bij de beoordeling van een verzoek om planschadevergoeding dient te worden bezien of sprake is van een wijziging van het planologische regime waardoor een belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregel en het voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van het oude planologische regime maximaal kon worden gerealiseerd en na de planologische maatregel maximaal kan worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Slechts wanneer realisering van de maximale mogelijkheden van het planologische regime met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten, kan daarin aanleiding worden gevonden om te oordelen dat van voormeld uitgangspunt moet worden afgeweken.
19. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat voor wat betreft de wijziging van de bestemming ‘Bos en bosschages’ in het bestemmingsplan “Buitengebied” en de bestemming ‘Bos’ in het bestemmingsplan “Omleiding Zuid-Willemsvaart” in de bestemming ‘Verkeersdoeleinden’ in het bestemmingsplan “PW205” sprake is van een planologische verslechtering, alsmede dat voor het overige geen sprake is van een planologische verslechtering. Ter zitting is gebleken dat voorts niet in geschil is dat geen sprake is van enige, voor de beoordeling van het voorliggende verzoek tot schadevergoeding relevante, planologische verbetering. Daarmee is uitsluitend nog in geschil of verweerder terecht en op goede gronden heeft geweigerd om ter zake van de hiervoor genoemde planologische verslechtering aan eisers op de voet van artikel 49 van de WRO schadevergoeding toe te kennen.
20. Met betrekking tot de grief van verweerder dat hetgeen eisers naar voren hebben gebracht over de mogelijke effecten van de aangelegde geluidswal buiten beschouwing moet worden gelaten nu dit te laat is aangevoerd, overweegt de rechtbank dat hetgeen eisers hebben aangevoerd dient te worden beschouwd als nadere onderbouwing van hun stelling dat zij schade hebben geleden ten gevolge van de planologische verslechtering ter plaatse. Bovendien valt niet in te zien hoe verweerder door het in een later stadium van deze procedure naar voren brengen van deze stelling in zijn belangen is geschaad, nu verweerder voldoende gelegenheid heeft gehad op deze stelling te reageren en die gelegenheid ook heeft benut. De grief faalt dan ook.
21. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eisers geen schade hebben geleden ten gevolge van de planologische verslechtering. Daartoe heeft verweerder, in navolging van hetgeen de Stichting daarover heeft geadviseerd, onder meer gesteld dat ten gevolge van de aanleg van een geluidswal van drie meter hoog - zoals voorzien in het bestemmingsplan “PW205” - de maximale geluidbelasting van de betrokken woning lager zal zijn 50 dB(A), zodat een aanvaardbaar binnenniveau is gegarandeerd. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd aangegeven dat, hoewel dit in het rapport van de Stichting niet uitdrukkelijk is vermeld, bij de beoordeling eveneens de geluidssituatie buiten de woning van eisers is meegewogen.
22. Bij de verdere beoordeling van het beroep stelt de rechtbank voorop dat in zijn algemeenheid de aanleg van een weg in de nabijheid van een perceel voor de betrokkene kan leiden tot een onevenredige toename van geluidsoverlast. Dit brengt met zich dat bij de te maken planvergelijking dient te worden onderzocht in hoeverre de geluidsbelasting van het verkeer op de weg zodanig is dat het nieuwe regime, in dit geval het regime dat de aanleg van de weg N279 mogelijk heeft gemaakt, tot planologische verslechtering met daaraan gekoppelde waardevermindering van de woning heeft geleid. De rechtbank verwijst daarvoor naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie onder meer de uitspraken van 28 mei 1990, LJN AQ4575, en 29 augustus 2007, LJN BB2498. Bij een dergelijk onderzoek dient voor de desbetreffende bestemmingen, teneinde inzichtelijk te maken of sprake is van onevenredigheid als hier bedoeld, een vergelijking te worden gemaakt tussen de (maximale) geluidsbelasting in de oude planologische situatie en de feitelijke geluidsbelasting in de huidige situatie. Bij deze vergelijking dient voorts niet alleen de feitelijke geluidsbelasting binnen de woning met gesloten ramen en deuren te worden betrokken, maar dient ook rekening te worden gehouden met het geluidsniveau binnen de woning met geopende ramen en deuren, alsmede met het geluidsniveau buiten de woning op het perceel van eisers.
23. In het onderhavige geval heeft verweerder, zo is onweersproken, bij de berekening van de geluidsbelasting in de huidige situatie, welke tot de conclusie heeft geleid dat de geluidsbelasting lager is dan 50 dB(A), als uitgangspunt genomen de geluidsbelasting op de gevel, zodat volgens verweerder in de woning met gesloten ramen en deuren sprake is van een aanvaardbaar geluidsniveau. Voor de juistheid van de eerst ter zitting ingenomen stelling van verweerder dat daarnaast ook rekening is gehouden met de (aanvaardbaarheid van de) huidige geluidsbelasting elders op het perceel van eisers zijn in de gedingstukken geen aanknopingspunten te vinden, zodat de rechtbank dit niet aannemelijk acht.
24. Daarnaast is in de stukken welke verweerder aan haar besluitvorming ten grondslag heeft gelegd geen concrete vergelijking gemaakt tussen de maximale geluidsbelasting in de oude planologische situatie en de feitelijke geluidsbelasting in de huidige situatie. De rechtbank merkt in dit verband nog op dat de ter zitting door verweerder ingenomen stelling dat eisers van het gedeelte van hun perceel dat het dichtst is gelegen bij de N279 niet of maar zeer beperkt gebruik maken, voor de beoordeling van de in dezen te beantwoorden vraag of sprake is van onevenredige toename van geluidsoverlast op het (gehele) perceel van eisers niet relevant is.
25. Het verrichten van het hier bedoelde onderzoek ligt, in het kader van een zorgvuldige voorbereiding van het door verweerder te nemen besluit, op de weg van verweerder. Gelet op het voorgaande heeft verweerder daarmee het bestreden besluit, waarbij de afwijzing van het verzoek tot schadevergoeding is gehandhaafd, niet voorbereid met de daarbij vereiste zorgvuldigheid. Reeds hierom kan het bestreden besluit niet in stand blijven.
26. Voorts hebben eisers aangevoerd dat zij niet begrijpen waarom de buurman, de heer [buurman], woonachtig op [adres], wel planschadevergoeding toegekend heeft gekregen en eisers niet.
27. Bij de beoordeling van deze beroepsgrond betrekt de rechtbank dat uit de gedingstukken, met name uit de door verweerder ter zitting overgelegde kaarten, valt af te leiden dat de meest dicht bij de N279 gelegen perceelsgrens van eisers op aanmerkelijk kortere afstand van de N279 is gelegen dan de meest dichtbij gelegen grens van het perceel van [buurman]. Voorts volgt uit de gedingstukken dat de ter plaatse gelegen geluidswal zodanig is gesitueerd dat het perceel van eisers in mindere mate door de geluidswal wordt afgeschermd dan het naastgelegen perceel van de heer [buurman]. Dat verweerder heeft besloten aan [buurman] een planschadevergoeding toe te kennen van € 15.000,00 is voorts niet in geschil.
28. Naar het oordeel van de rechtbank dient in dit verband, anders dan in het bestreden besluit tot uitdrukking is gebracht, niet (uitsluitend) bepalend te worden geacht de locatie van de woningen van eisers respectievelijk van [buurman], maar dient de locatie van de gehele percelen van eisers respectievelijk van [buurman] in beschouwing te worden genomen. Overigens heeft verweerder niet concreet toegelicht waarom [buurman] aanspraak kan maken op vergoeding van planschade en eisers niet.
29. In het licht van de voorgaande twee rechtsoverwegingen mist het bestreden besluit in zoverre een draagkrachtige motivering. Ook hierom kan het bestreden besluit niet standhouden.
30. Gelet op het voorgaande zal het beroep gegrond worden verklaard wegens strijd met het bepaalde in de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank zal verweerder opdragen om met inachtneming van hetgeen is overwogen in deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het door eisers gemaakte bezwaar. Bij de voorbereiding van dit nieuw te nemen besluit kan verweerder voor wat betreft de bepaling van de maximale geluidsbelasting in de oude planologische situatie mede betrekken het aan het bestemmingsplan “PW205” ten grondslag liggende Milieu-effect rapport “Doortrekking van de PW205/210”.
31. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 644,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 322,00;
• wegingsfactor 1.
Voorts zal de rechtbank als vergoeding voor reiskosten, begroot conform het bepaalde in artikel 2, eerste lid, onder c, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, toewijzen een bedrag van € 14,30. In totaal zal de rechtbank derhalve toekennen als proceskostenvergoeding een bedrag van € 658,30.
32. Tevens zal de rechtbank bepalen dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 dient te vergoeden.
33. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuw besluit neemt op het door eisers gemaakte bezwaar;
- gelast verweerder aan eisers het door hen gestorte griffierecht ten bedrage van € 143,00 te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten vastgesteld op € 658,30.
Aldus gedaan door mr. T. van de Woestijne als voorzitter en mr. M.L.P. van Cruchten en mr. F.P.J.M. Otten als leden in tegenwoordigheid van mr. M.P.C Anssems als griffier en in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2009.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Afschriften verzonden: